Travel Blog

sep 10

Eilandhoppen in subtropisch Japan

Gepost in Inspiratie buiten Europa, Reportages | geplaatst door Jurriaan Teulings

De uitgestrekte subtropische archipel Okinawa wordt met regelmaat omschreven als het Hawaii van Japan. Het werd internationaal bekend vanwege het bijzondere dieet, waarmee je met gemak de 100 haalt.

 
Kume is een klein eilandje 100 kilometer ten westen van het hoofdeiland van Okinawa. Het vliegveld is niet veel meer dan een airstrip op een rif. Ik word er opgewacht door mijn gids Hiromitsu, die zich me twee dagen over me zal ontfermen. Omdat zijn Engels niet zo goed is, vertrouwt hij op Google Translate. ’Not perfect,’ zegt hij, terdege bewust van het feit dat Japans zich niet makkelijk letterlijk laat vertalen. Andersom geldt natuurlijk hetzelfde. Aanvankelijk neemt onze communicatie via de app de vorm aan van een conversatie tussen twee buiksprekende orakels. Hiromitsu’s vraag: “heb je veel huid?” had ik niet zien aankomen. En het blijft ook gissen wat hij met “ben je een nat verhaal?” over me te weten hoopte te komen. We zien er allebei de humor van in en leren snel om alles ruim te interpreteren. Uit zijn mededeling “Kume is oud vaak” maak ik bijvoorbeeld op dat er veel oude mensen op het eiland wonen.

Een van de weinige zaken waarmee Okinawa internationaal bekend staat is het feit dat nergens ter wereld een bevolking zo lang leeft. Experts houden het op een combinatie van het milde klimaat, dieet (veel groente, weinig zuivel en vlees) en hechte sociale banden (vrienden uit de kleuterschool zijn vrienden voor het leven). Als we vlak na aankomst even gaan lunchen bij het Cypress resort staat er echter meteen een grote biefstuk op het menu. Dat daar weinig Japans aan is, is de bedoeling: dit is een vakantieresort, en Japanners willen ook wel eens wat anders eten dan sobanoodles en sushi. Dat neemt overigens niet weg dat ik juist de lokale specialiteiten uit wil proberen. “Later,” belooft Hiromitsu. Eerst ontmoeten we de manager, een grote vriendelijke man die net als Hiromitsu gekleed gaat in een blauwe broek met een los roze hemd er overheen. Hij maakt duidelijk dat hij en Hiromitsu eigenlijk geen Japanners zijn. Ja, de archipel hoort sinds het einde van de 19e eeuw tot Japan, maar zij voelen zich in de eerste plaats Okinawanen. Er is inderdaad een merkbaar verschil: de mannen zijn informeler, jovialer, en minder verlegen dan ik van Japanners gewend ben.

 
De twee dagen die ik doorbreng op het eiland zijn precies genoeg voor een ontspannen bezoek. Het eilandje is klein en telt een permanente bevolking van slechts 8300 zielen. Je rijdt er in een halfuurtje rond. Het groene, subtropische landschap wordt her en der onderbroken door vulkanische rotsformaties en heuvels; we beklimmen er eentje met de schamele restanten van een middeleeuws kasteel.

 
Even verderop bezoeken we een zijdefabriekje, waar dames met mondkapjes een populatie zijderupsen beheren die mij doen denken aan een Bijbelse plaag, en een garnalenkwekerij waar men stomverbaasd is als ik het aanbod om in een enorme levende garnaal te bijten vriendelijk afwijs. Een fietstour tussen de suikerrietplantages en traditionele huisjes brengt me wat dichter bij het lokale leven buiten het afgeschermde wereldje van de resorts. Een vaste prik op het programma is ook een relaxt middagje op Hatenohama, een hagelwitte zandbank vlak buiten de kust. Op de heen- en terugweg spotten we zeeschildpadden door de glazen bodem van de boot. Ik logeer in het Kume Island Resort en lunch bij het nabijgelegen Eef Beach, waar een duidelijk Hawaii-thema is doorgevoerd, ondersteund door hulamuziek. Maar het wordt pas echt interessant als Hiromitsu me uitnodigt om een avondje met zijn vrienden door te brengen in een lokaal restaurant.

Nu deze gespietst en gegild is, zet ik met veel plezier mijn tanden in voornoemde kuruma-garnaal. Deze trots van Kume wordt in heel Japan geprezen om zijn dunne exoskelet, dat het mogelijk maakt om het beest in zijn geheel te verorberen. Dit is echter nog maar het begin van een lange opeenvolging van lokale specialiteiten die mij, vol verwachting van mijn oordeel, worden voorgeschoteld. De hoogtepunten zijn sukugarasu – jonge visjes op blokjes tofu, en umibudo, een soort zeewier met trosjes van piepkleine groene bolletjes met een licht zilte inhoud, die niet geheel onterecht ook ‘zeedruiven’ of ’groene kaviaar’ worden genoemd.

sukugarasu & umibudo
Sukugarasu & umibudo

 
De specialiteit van het restaurant is echter iets wat de google app vertaalt naar ‘rijstbom’: een schaal rijst met daarop een mix van rauwe tonijn, avocado en natto. Dat laatste ingrediënt ken ik al van menig Japans ontbijtbuffet en is op zijn zachtst gezegd ontoegankelijk: een beige massa van gefermenteerde sojabonen in slierten van stinkend slijm — iets wat je buiten Japan op z’n hoogst achterin de koelkast van een studentenhuis verwacht. In de ‘rijstbom’ valt het echter reuze mee. Wat wel helpt, is de constante aanvoer van awamori, een potent lokaal rijstdestillaat. De taalbarrière verdwijnt achter een waas van alcohol. Als een van de leden in het gezelschap de Googlevertaling “misschien laatste keer, kansen zijn kostbaar,” op zijn telefoon voorhoudt, begrijp ik meteen dat het de bedoeling is dat we naar een nabije bar verkassen.

Licht katerig vlieg ik de volgende ochtend terug naar Naha, op het grootste eiland van de archipel. Bij de receptie van Hotel Palm Royal word ik vanaf de balie al begroet door Okinawa’s mythologische mascotte: de shisa, een trol-achtig wezentje dat met een vervaarlijke grijns kwade geesten weert. Maar voordat ik in dat doolhof van winkeltjes nabij het hotel duik, toer ik eerst een dag over het eiland, bijgestaan door Aki een lokale vriend-van-een-vriend die zich spontaan heeft gemeld voor een rondleiding, en de zus van de manager van het hotel. Ze nemen me mee naar het strand, maar dat blijkt eind november net iets te koud te zijn om veel publiek te trekken. Een bezoekje aan het heiligdom Seifa-utaki biedt echter een verrassend inzicht in de traditionele cultuur van het eiland. Dit was de heiligste plek van het voormalige koninkrijk Ryukyu, en werd eeuwenlang beheerd door vrouwelijke sjamanen. Mannen mochten er niet komen, maar voor de koning werd een uitzondering gemaakt, mits deze zich verkleedde als vrouw. Inmiddels zijn die restricties opgeheven, maar volgens mijn begeleiders is het eiland er niet minder bijgelovig om: Seifa-utaki blijft een populair bedevaartsoord dat inmiddels Unesco-werelderfgoedstatus geniet.

In het noorden van het eiland bezoek ik een andersoortig heiligdom — dat van ’s werelds dieetpolitie. In het plaatsje Ogimi worden zelfs naar de standaard van Okinawa mensen ongekend oud: hier blijft de bevolking langer fit, en haalt vaker de honderd dan waar dan ook ter wereld. Een 25-jaar durende studie van de lokale leefgewoonten werd begin 2001 afgerond met een succesvol dieetboek — The Okinawa Project. Sindsdien is het er een komen en gaan van diëtisten en langleven-experts. Hoewel het dieet maar één van de mogelijke verklaringen is, kan het geen kwaad om het te proberen. Eén restaurantje in het bijzonder heeft zich toegelegd op een speciaal langleven-menu. Dat is Emi no Mise, en het wordt al 26 jaar lang gerund door Emiko Kinjo, een lokale diëtiste die zich heeft gespecialiseerd in het vastleggen van de culinaire traditie van haar dorp. Zelf is ze inmiddels 68, en ze wordt nog regelmatig bijgestaan in de keuken door haar 93-jarige moeder. Net zoals de dorpelingen verbouwt Emiko-san haar eigen groente en fruit, zodat die zo vers mogelijk is. Waarom het menu een dag van tevoren moet worden besteld wordt meteen duidelijk wanneer het op tafel verschijnt: het is een verzameling van maar liefst 15 verschillende soorten gerechten, waaronder kibinago (een soort haring); tapioca andagii (gefrituurde tapioca); kandabaausachi (de bladeren van een zoete aardappel) en iichoobaa-iri-ebi tempura (een tempura van garnaal met venkel). Alles opgediend als een perfectionistisch kunstwerk, en zo smaakvol dat je je kunt afvragen of men niet simpelweg zo lang blijft leven omdat men geen maaltijd wil missen. Laten we het hopen, want het zelf bereiden van zo’n menu is niet te doen. Emiko-san werkt 4 dagen per week in de keuken, en 3 dagen op het land. En dan ook nog eens met lokale groente die vaak nergens anders ter wereld verkrijgbaar is.

Die avond lijkt het nog goed te gaan. Terug in Naha staat er goyachanpru op het menu: een mix van sopropo (een soort bittere komkommer), ei, tofoe, en taugé. Maar wat zijn die roze stukjes? Aki weet het: het is spam, het ingeblikte varkensvlees dat nog uit de Tweede Wereldoorlog stamt. Dat heeft dankzij het Amerikaanse leger zijn weg gevonden in menig gerecht in Okinawa, en is tot op de dag van vandaag zo razend populair dat het zelfs in souvenirwinkeltjes naast de shisa-beeldjes in de schappen staat. Een groter contrast met het veelbezongen Okinawa-dieet is nauwelijks te bedenken.

Gepost in Inspiratie buiten Europa, Reportages | 1729 keer gelezen

Tags: ,


Reacties

Geen reacties gevonden

Schrijf een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *